Van Harmonium naar Pijporgel.

Rond 1972 kwam er een nieuw gezin in Delden wonen en mijn vrouw maakte kennis met de echtgenote. In het gesprek tussen de dames vertelde mijn vrouw, dat ik me bezig hield met harmoniums, waarop zij vertelde, dat haar man het binnenwerk van een kabinetorgel, een echt pijporgel dus, had geërfd. Hij had het gerestaureerd en geplaatst in een oude kabinetkast, die zij na lang zoeken (omdat het binnenwerk er in moest passen) had gevonden. We gingen er op bezoek en ik was op slag verloren, vooral toen hij me het boek ’Heimorgelbau’ van Karl Borman leende. Toen begon mijn pijporgelperiode. Op bijgaande foto links zien we een paar van de proefpijpen, die ik eerst maakte.


Na het lezen van dat boek en de nodige experimenten met het vervaardigen van enkele pijpen maakte ik een proefopstelling. Van een sloopharmonium keerde ik de ventielen in de balgen om, waardoor er in de balgen in plaats van zuigwind nu drukwind werd gemaakt. Op de plaats van de tongcancellen maakte ik slangaansluitingen. De pijpen van mijn eerste (enge) gedekte 8 voets register kwamen aan een frame te hangen, dat was bedoeld als het begin van een twee-klaviers pijporgel.

Op de foto hierboven rechts is deze opstelling te zien met de 12 pijpen van het groot octaaf achter de rest van de pijpen. Nog juist zijn de banden van de trappers te ontwaren.
Voor een vergroting van de foto's er op clicken.

Bij een kennis had ik een oplossing gezien om er een tweetal registers bij aan te sluiten en dat nam ik klakkeloos over. Deze kennis had de windlade in twee gedeelten gemaakt. Onder de toetsen zat deel 1 met de windtoevoer; de ventielen bevonden zich recht onder de toetsen. Deel 2 zat daar achter en had cancellen die zo breed waren dat de meeste pijpen er rechtstreeks op konden staan. Dat tweede deel was dus aanzienlijk breder dan het eerste en de delen werden (waaiervormig) met elkaar verbonden door slangen; per cancel een slang. Voor de baskant had ik dubbele slangen genomen en in eerste instantie leek dat wel aanvaardbaar, maar achteraf gaf dat problemen. Als er, voornamelijk aan de baskant twee of drie pijpen op één cancel moesten aanspreken, had dat invloed op de stemming door het drukverlies in de slangen.

Toen een jonge dirigent uit de omgeving het orgel, dat op dat moment alleen nog maar een 8’ en een 2’ bezat, wilde gebruiken, heb ik er een open kast voor gemaakt en het van een echte motor voorzien. Zo heeft het omstreeks 1975 dienst gedaan bij een uitvoering in Almelo.

Dat orgel was mijn allereerste product en het was in 1977 zo ver, dat ik het mee kon nemen naar een dag van de ‘Orgelvriend’ in Kampen.
Het was demontabel, zodat het in mijn auto kon worden meegenomen. Echter moesten toen nog alle pijpen apart worden meegenomen en dat was een tijdrovende bezigheid.
Later schroefde ik een aantal pijpen vast op een plaat triplex en zo ontstonden er een paar pijpenblokken, waardoor het vervoer eenvoudiger werd. Dat systeem heb ik later bij praktisch alle orgeltjes toegepast en meestal betreft dat dan de (grotere) frontpijpen van de Gedekte 8’.

U ziet dit eerste orgel hier terwijl ik er op speel in mijn achterkamer (in 1977).
Door op de foto te clicken krijgt U een grotere te zien.

Bij een uitvoering van de Mattheus Passion van Bach in Hengelo kwam een orgelbouwer zijn kistorgel, dat dienst moest doen bij koor 1, stemmen. Toen hij daarna mijn orgel, dat voor koor 2 zou worden gebruikt, aan zijn orgel gelijk moest stemmen had hij daar de grootste moeite mee, met name omdat er drukverlies optrad als de 8' en de 4' tezamen gebruikt werden. We ontdekten toen dat dit lag aan de constructie van twee met slangen verbonden windladen.

Dit orgel was dus als het ware een prototype voor alle verdere koororgels, die ik maakte. Later is het, na het aanbrengen van een betere windlade, geplaatst in de NH kerk van Delden en heb ik het voor deze pagina's Koororgel 1 genoemd.

De genoemde windlade, die onder de toetsen zat gebruikte ik later voor het maken van: Koororgel 2

Zie ook: Koororgeloverzicht

Terug naar beginpagina.